Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7904

Datum uitspraak2004-08-18
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3159 ZFW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

het verzoek om een voorlopige voorziening gaat de grenzen van de in artikel 8:81 van de Awb vervatte eis van connexiteit te buiten gaat. Niet kan worden gezegd dat dit verzoek betrekking heeft op het bestreden besluit in de hoofdzaak.


Uitspraak

04/3159 ZFW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, en OWM Amicon Zorgverzekeraar Ziekenfonds U.A., gedaagde. I. INLEIDING Verzoekster heeft op bij beroepschrift en aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Arnhem op 25 maart 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. AWB 03/2479, waarnaar hierbij wordt verwezen. Voorwerp van dat geding was het door gedaagde (hierna: Amicon) genomen besluit op bezwaar van 7 oktober 2003 (het bestreden besluit), inhoudende de handhaving van de beëindiging van de inschrijving van verzoekster in het ziekenfonds, omdat de rechtsgrond voor haar verzekering ingevolge de bepalingen van de Ziekenfondswet (Zfw) ingaande 2 september 2002 is komen te vervallen. Bij brief van 8 juni 2004, en in de aanvullende brief van 26 juli 2004 met bijlagen, is door verzoekster tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek is behandeld ter zitting van 28 juli 2004, waar verzoekster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.C. Nanlohy, wonende te Waalwijk, en waar gedaagde -zoals aangekondigd- niet is verschenen. II. MOTIVERING Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlo-pige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de in artikel 8:81 van de Awb onder meer neergelegde voorwaarde, inhoudende dat er op enig moment (hoger) beroep moet zijn ingesteld, ligt tevens besloten dat er ook zogeheten materiële connexiteit moet bestaan tussen het in beroep bestreden besluit en de gevraagde voorlopige voorziening, dat wil zeggen dat de gevraagde voorziening betrekking heeft op het daaraan connexe -bestreden- besluit. In haar brief van 8 juni 2004 vermeldt verzoekster dat zij als gevolg van de bij het bestreden besluit gehandhaafde beëindiging van haar inschrijving als ziekenfondsverze-kerde geconfronteerd wordt met kosten van aan haar en aan haar in november 2003 geboren dochter verleende of nog te verlenen medische zorg, die zij niet kan betalen. Met een beroep op haar lidmaatschap van de Bond ex-K.N.I.L. militairen-op-weg-naar-huis en haar status als kleindochter en nagelaten betrekking van een K.N.I.L-militair acht verzoekster de Nederlandse regering gehouden haar die zorg te verstrekken of te vergoeden. In verband daarmee verzoekt zij in dit geding een voorlopige voorziening waarbij de regering wordt opgedragen om aan haar het (achterstallig) inkomen van haar grootvader uit te betalen. In het aanvullend verzoekschrift van 26 juli 2004 heeft verzoekster haar verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb als volgt verwoord: “De Stichting Thuiswerk heeft verzoekster een factuur toegezonden van de geleverde kraamzorg ten bedrage van 995 euro en huisarts Isfordink zal bij niet betalen van het herhalingsrecept binnen twee weken een incassobureau sturen. U wordt verzocht het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening d.d. 8 juni 2004 hier als ingelast te beschouwen. Aangezien verzoekster een scholier is en derhalve geen eigen inkomen heeft verzoekt verzoekster u om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende uitvoering te geven aan artikel 2 van de Gemeenschappelijke beschikking van de Staatssecretaris van Oorlog en de Minister van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen d.d. 19/20 juli 1950 ter uitvoering van het Memorandum (Uniezaken), zoals opgenomen in het Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1951 No. 4, zodat de Nederlandse regering het inkomen van de grootvader van verzoekster aan verzoekster moet uitbetalen. Verzoekster kan hiermee zelf in het eigen onderhoud (verzorging) voorzien en de openstaande rekeningen voldoen.”. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. Het in de hoofdzaak ingestelde hoger beroep heeft betrekking op de door verzoekster in eerste aanleg op de grondslag van het bestreden besluit tegen Amicon gevoerde procedu-re. De hangende het ingestelde hoger beroep gevraagde voorlopige voorziening is niet gericht tegen het bij het bestreden besluit betrokken orgaan en is gebaseerd op gestelde, buiten het kader van de Zfw gelegen, verplichtingen van een ander orgaan. Dat laatste orgaan, te weten de Nederlandse regering, is evenwel geen ziekenfonds, heeft geen bevoegdheid om als uitvoeringsorgaan besluiten te nemen in het kader van de Zfw, is derhalve niet bij het ter uitvoering van die wet genomen bestreden besluit betrokken en is bovendien geen partij in het door dat besluit beheerste geding tussen verzoekster en Amicon. Het vorengaande in aanmerking genomen moet worden vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening de grenzen van de in artikel 8:81 van de Awb vervatte eis van connexiteit te buiten gaat. Immers, gelet op het door die bepaling ook vereiste inhoudelijke verband, kan niet worden gezegd dat dit verzoek (dat is gericht tegen de Nederlandse regering op basis van gestelde buiten de Zfw gelegen verplichtingen) betrekking heeft op het bestreden besluit in de hoofdzaak (dat is genomen door Amicon in het kader en ter uitvoering van de Zfw). Het verzoek is derhalve niet-ontvankelijk. Voor een veroordeling in de proceskosten en voor een bepaling omtrent het griffierecht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr. M.I. ’t Hooft, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2004. (get.) M.I. ’t Hooft. (get.) C.H.T.W. van Rooijen. JvS 1708